Welkom in hotel Kerkhoven
Op de sombere weg door de polder, de autoverwarming wapperend in mijn haar, rook ik al de tomatenplanten. Voor me trilde in de verte het lichtschijnsel tussen de strepen van de ruitenwissers. De kwekerij van mijn vader en broers. Het grote huis met de bed&breakfast van mijn moeder. Mijn hoofd werd zwaar en mijn blik troebel. Hier moest ik blijven slapen vannacht.
Daar stond ze in de deuropening. Ik dacht nog bij mezelf: dit was ooit de hemel en nu is het de hel. Ze stak een kaars aan in de hal en liep voor me uit. Ik hoorde hun zware stemmen vanuit de kamer.
Welkom in hotel Kerkhoven – een heerlijke plek met veel ruimte en geweldig uitzicht, ronkte haar website. ‘Genoeg kamers, kom toch lekker logeren, meisje,’ probeerde mijn moeder het hele jaar tegen beter weten in. Ik kwam hier alleen nog voor de kerstenvelop met de jaarlijkse schenking.
Ze zaten in de schemerige eetkamer. Wit tafellinnen, grote glazen wijn, kreeftensoep in de antieke soepterrine en brandende kaarsen in lage en hoge kandelaars. Daarachter mijn vader en twee broers, alsof ze half in het vagevuur zaten. Alle drie al aangeschoten zo te zien. Alleen mijn vader glimlachte naar me. Johnny Cash zong luidruchtig.
‘De kerstboom staat dit jaar buiten,’ gebaarde mijn moeder nerveus naar het raam.
Het bleekveld waar we dansten op mijn verjaardag. De leuke jongens van mijn klas. Vijftien was ik. Geurig zomerzweet. Ik dans soms nog in mijn eentje, op mijn goede dagen. Als de stemmen stil zijn. Sommigen dansen voor de herinnering, anderen om juist te vergeten.
Ik knipoogde naar mijn vader. ‘Je hebt zeker geen Breezertje voor me?’
‘Dat soort drank hebben we hier sinds 1999 niet meer gehad.’
Het jaar van het ongeluk. Ik sloeg mijn ogen neer. Meteen weer die pijn.
‘Je bént er… wat een blijde verrassing, zusje,’ teemde mijn jongste broer.
‘Ja. En ze is nog helemaal nuchter!’ Mijn oudste broer lachte grommend.
‘Jóngens!’ waarschuwde mijn vader zacht.
Mijn moeder droeg haar offermaal binnen. ‘Ik heb ook gekoelde champagne. Mag de radio zachter?’ vroeg ze.
‘Nee.’ Uitdagend keek mijn jongste broer rond. ‘De Top 2000 is begonnen en ik ga hem helemaal beluisteren.’
Wankelend stond mijn vader op om de kalkoen aan te snijden. Het grote mes fonkelde in het kaarslicht.
‘Waarom moeten we luisteren? Het is elk jaar hetzelfde, met dezelfde liedjes bovenaan,’ zei ik.
‘They stab it with their steely knives, but they just can’t kill the beast…’ zong mijn jongste broer treiterig langzaam. Hij trok zich aan mijn vaders stoel omhoog. ‘Ik wil je iets laten zien, zusje.’ Hij maakte de riem van zijn broek los.
Het laatste dat ik me herinner is dat ik naar de achterdeur rende. Ik moest hier weg!
‘Waar ga je heen?’ riep mijn moeder vanuit de keuken.
Een mechanisch getik achtervolgde me. ‘Relax! Ik wil je alleen mijn nieuwe kunstbeen laten zien!’ riep mijn jongste broer. ‘Je kunt wel steeds weglopen, maar we blijven toch familie. Altijd!’
Martha Vollering