Navigatiesysteem
Navigatiesysteem
De jongste zoon van mijn broer woont in Noorwegen. In Sogndal, een prachtig berggebied aan een diepe fjord. Mijn broer, die sinds dertig jaar in Amerika woont, was van plan hem op te zoeken en ik besloot spontaan dit tripje met hem te delen. Wandelen in de bossen met uitzicht op besneeuwde toppen, dat leek me wel wat in deze druilerige Hollandse zomer. Nu is mijn broer geen gemiddelde man: bijna twee meter lang, een waaghals en als directeur gewend dat iedereen hem gehoorzaamt. Voor mij is deze big boss echter gewoon het broertje met wie ik als meisje slootje sprong of achter de oude schuur samen stiekem een sigaret rookte. Als ik me niet volgzaam gedroeg, zou hij zijn dominante gedrag wel laten varen. Dan zou het weer net als vroeger zijn.
We arriveerden in Bergen en stapten in de gloednieuwe, bovenmodale auto. Ik mocht relaxen, hij wist de weg. Gelukkig maar, een navigatiesysteem kon ik zo gauw niet ontdekken. Vrolijk haalden we oude herinneringen op. Na een uur moest hij me gelijk geven: de zon stond aan de verkeerde kant, we reden helemaal niet naar het noorden. Omkeren, nu met twee kaarten op schoot waar de weg telkens genadeloos van de bladzijden afliep. Mijn broer wuifde mijn verzoek om te stoppen om het navigatiesysteem op te zoeken ongeduldig weg. ‘Bullshit, hoeveel wegen heb je hier nou! Zo moeilijk kan het niet zijn.’
Twee uur later doemde een wegversperring op. Op onze weg! Een omgevallen boom zorgde ervoor dat we een alternatieve route in het bosrijke maar asfaltarme gebied moesten vinden. Onze bewondering voor de prachtige natuur en het nachtelijk licht droogde op. Vier uur rijden was inmiddels acht uur geworden. De stemming sloeg om, mijn broer reed steeds harder en mijn ergernis over zijn bazigheid groeide. Zijn zoon had geprobeerd via de telefoon te gidsen. ‘Als je maar voor middernacht de laatste veerboot bereikt,’ zei hij bezorgd.
Om half 1 draaiden we oververmoeid de verlaten kade op. We stapten uit, een glinsterende watervlakte, omringd door donkere bergwanden, lag aan onze voeten. De hemel was violetkleurig, verre lichtjes aan de overkant twinkelden en er was die overweldigende stilte. Alle opwinding verdween. ‘Wauw, wat mooi,’ verzuchtten we tegelijkertijd. We keken elkaar met een brede glimlach aan. We zouden in de auto moeten slapen, maar wat gaf het. Dit was magisch.
Na een paar minuten klonk geruis. Een donkere boot dook op uit het niets en koerste op de kade af. Het was de veerboot, helemaal voor ons alleen. We waren niet eens verbaasd, dit paste gewoon in het sprookje. Mijn broer startte de auto, een knop naast de versnellingspook lichtte op. Hij wees: ‘Kijk, het navigatiesysteem.’ We schoten in de lach. Ons oude, vertrouwde gegrinnik en geplaag duurde de hele overtocht voort. Het zouden mooie dagen worden.