Misofonie

Kathy had op het verjaardagsfeestje, toen haar jongste zus Amy haar nieuwste baby in Kathy’s armen drukte, lieflijk tegen het verkreukelde kindje zitten babbelen, het nadrukkelijk zachtjes over zijn bolletje geaaid, gekoerd en klakgeluidjes gemaakt en het buikje gemasseerd en met hopelijk vertederde stem gefluisterd: ‘Dag lief ventje, hoe gaat het met dit kleine mannetje? Hm? Já, já!’, oplettend dat zijn kwijl niet op haar zijden jurk kon druipen, ondertussen haar linkerhand uitgestoken om een binnengedrongen wesp weg te wapperen, het hoofdje balancerend in de kom van haar rechterhand, waarna het argeloze hummeltje verstijfde en zich onverwachts spande en wegdraaide, zodat het onverhoeds uit haar arm gleed en onzacht op de bank tuimelde, de pluchen bank waarop zij goddank net had plaatsgenomen omdat niemand met haar had gepraat en waar ze, haar jurk gladstrijkend, met haar cocktail in de hand het lawaaierige geroezemoes letterlijk over zich heen had laten komen. Een geluk bij een ongeluk.

Amy’s schrille kreet viel samen met het gekrijs van het kind, waardoor de verstarde gezichten van alle aanwezige vrouwen even al het geluid in de salon absorbeerden, al namen sussende geluiden, bezorgde gilletjes en een enkel spottend lachje het gauw weer over, waarna Kathy tevergeefs achter Amy aanholde, ‘het spijt me’ roepend, botsend tegen een heer met de hoed nog in de hand die op weg was naar haar jarige moeder, tronend in haar vaste clubfauteuil, in een kring van tantes die Kathy vroeger nog bewonderden om haar rode haar en haar slimheid, maar haar nu ofwel pietluttig en kritisch noemde (tante Amalia en tante Dorothy) ofwel een man hatende feministe (tante Mary). ‘Hoepel op, Kate,’ riep Amy.

Vanaf haar dertigste had ze een hekel gekregen aan al die vriendinnen en zussen en schoonzussen die met ‘Kate, wil jij de baby even vasthouden?’ leken te testen of ze wel over vrouwelijke vaardigheden beschikte; het bezorgde haar zelfs ademnood maar tegelijkertijd ook een soort vastberadenheid om deze examens te doorstaan, alsof ze wilde bewijzen dat de vraag ‘zou ze een goede moeder zijn’ haar niet deerde en dat terwijl die vrouwelijke helft van haar omgeving, druk met het huishouden, nooit eens naar haar leidinggevende werk op de universiteitsbibliotheek informeerde. De mannelijke helft ook niet trouwens.

De tijd begon echter te dringen, haar appartement zag er weliswaar steeds welvarender uit dankzij haar niet geringe inkomen, met ranke Art Decovazen, symmetrisch opgesteld naast de open haard die ze nooit aanstak omdat dat rommel gaf; maar haar eicellen begonnen in haar onrustige dromen het uiterlijk van een verrimpelde aardappel met paarse uitlopers aan te nemen, sommige zo uitgedroogd dat een aanraking al tot een wolk muffe schimmelstof leidde, en zo kwam het dat ze na dit incident met het kind van Amy ineens besloot om op de avances van collega Jeremy in te gaan, al waren die avances eerder vastgeroeste gewoontes zoals een flesje Europese wijn meenemen als hij kwam eten, waarmee hij overigens pas begonnen was toen zij over het as morsen met zijn sigaretten klaagde. Als dat roken zijn sperma maar niet aantastte.

Jeremy was al veel langer vrijgezel dan zij, maar bij mannen telde dat niet; hij deed onderzoek als microbioloog, al zag hij er meer uit als een handelaar in het Financial District met zijn scherpe blik en sombere kostuums, en in zijn vrije tijd observeerde hij vogels in het bos, gekleed in schutkleuren, omdat hij bezig was met een boek over nachtvogels, hoewel hij al veel te veel tijd besteedde aan zijn werk en aan schaken, zijn tweede hobby, maar al met al was hij een geschikte partner, voornamelijk omdat hij een zachte stem had, een soepel lichaam had dat zo stil als een sluipende panter bewoog en net als zij een kieskeurige, langzame eter was. ‘Okay, laten we trouwen,’ zei hij.

Hij maakte er geen woorden aan vuil – al begon ze na zijn instemmend antwoord op haar wat lacherige voorstel na anderhalve fles Bordeaux meteen te opperen dat hij dat uit medelijden deed en dat ze nog nooit samen hadden geslapen, wist hij wel waar hij aan begon? – en begon meteen de praktische zaken te regelen, zoals uitzoeken wiens appartement het meeste zou opbrengen in deze crisistijd, ondertussen mompelend dat ze al zo lang naar elkaar toegegroeid waren dat hij vergeten was haar een aanzoek te doen en dat hij modern genoeg was voor de rolwisseling. ‘Er gebeuren tegenwoordig wel raarder dingen.’

Precies anderhalf jaar na hun heimelijke huwelijksdag keerden ze terug van de vrouwenarts, die zomaar het verontrustende woord onvruchtbaar over zijn vlezige lippen had laten rollen zonder een emotionele pas op de plaats, verklarend dat mogelijk de bof de boosdoener was geweest of anders een erfelijke tekortkoming, en daarop de zeer beperkte mogelijkheden voor haar kinderwens had geschetst, alsof ze haar levensgeluk ook zou vinden met een surrogaat in de vorm van een adoptiekind, geen nakomeling maar een kind dat misschien wel zeer troeblerende ervaringen achter de rug had die hinderlijke karaktereigenschappen zouden uitvergroten en beschaafde manieren hadden doen verdampen, wat haar ordentelijke bestaan ernstig zou ontregelen. ‘Wat denk je van een zaaddonor, Jeremy?’

Omdat veel mannen zich vanwege de oorlog in Europa ophielden zou de keus beperkt zijn, maar toch stemde Jeremy in, haar weerstand tegen een adoptiekind kennende en ook wat schuldbewust, vanwege ‘zijn tekortschietende biologische functie die niet voor de zo toepasselijk genoemde off spring kon zorgen’, zo grapte hij; onder één enkele voorwaarde waar niet aan te tornen viel en dat was een hoge intelligentie, wat niet al te ingewikkeld was gezien hun academische kennissenkring, waarna Kathy bedacht dat zijn bevriende collega Tom, een in venerische ziekten gespecialiseerde arts, een oproep bij zijn collega’s in de kliniek kon doen om anoniem zaad te doneren voor een wetenschappelijk onderzoek. En zij wilde de ultieme kandidaat selecteren.

Kathy maakte een schema van dagen waarop ze de onwetende kandidaat konden observeren – telkens in de week voor haar eisprong, in de diner aan Greenwich Avenue waar Jeremy tijdens zijn vrijgezellenjaren zeer regelmatig aan de bar zijn hot dogs had verorberd, op een rustig en zeer ontregelend tijdstip, te weten half elf ’s avonds, zodat de fysieke gezondheid en zelfbeheersing van de kandidaat meteen meegenomen konden worden als criteria – en liet Jeremy aan de barman, die met plezier het spel meespeelde zonder op de hoogte te zijn van de achterliggende erotische bedoelingen, geraffineerde raadsels opdragen die deze aan de kandidaat zou vragen teneinde de intelligentie te testen. Jeremy vroeg: ‘En wat doen we als het een zwarte is?’

Die donderdagavond eind november stapte de nieuwe kandidaat binnen, zich direct onderscheidend van zijn negen voorgangers door een alcoholische versnapering te weigeren – misschien omdat hij de uitnodiging voor een verkennend gesprek met de drukbezette onderzoeksleider, die natuurlijk ‘onverwachts opgehouden werd’, ten onrechte aanzag voor een sollicitatie – en zijn lichtblauwe ogen en snaakse blik Jeremy waarderend deed fluisteren: ‘Hij lijkt precies op Frank Sinatra’ waarna Kathy hem berispend aanstootte maar toch met enige opwinding de knappe jongeman in zijn maatpak vanuit een ooghoek volgde en uit zijn gebabbel met de barman opmaakte dat hij Oxford Engels sprak en een fanatieke sporter was. De eerste drie raadsels had hij goed.

De barman liet de kandidaat weten dat zijn afspraak nog wel even op zich kon laten wachten, met zijn ogen draaiend rolvast zogenaamd verontwaardigd zuchtend dat hij de man onderhand kende, en bood hem een warm stuk pecan pie aan bij zijn glas ginger ale omdat het immers Thanksgiving was, waarna de jongeman met volle teugen van het gebak genoot en zonder hapering, met een nog volle mond, het juiste antwoord op de strikvraag over astronomie gaf, zodat Jeremy met verheugde blik naar haar seinde ‘dit is hem’, het as iets te enthousiast van zijn sigaret tikkend, onwetend van haar hart dat als een bezetene klopte van ingehouden heftige gevoelens, waarna ze strak starend naar de uit de smakkende mond ontsnapte kruimels bladerdeeg op de bar snibbig fluisterde: ‘Absoluut niet. Ik kan hem hier horen smakken!’