Meneer Pinas en de kussenman

Het is een bijzondere dag voor de afdeling, want vandaag begint de nieuwe psychiater. Meneer Pinas bedenkt dat zodra hij wakker wordt, zijn hoofd nog onder de dekens. Het is stil op de afdeling. De nachtzuster loopt net langs op de gang; hij herkent het geluid van haar spekzolen.
Zuchtend slaat hij de dekens terug, hij heeft het benauwd. Zijn gezicht en hals voelen branderig aan. Hij betast zijn wangen. Wat is dit? Zijn hoofd lijkt opgezwollen tot een grote ballon, maar dan met een leren bekleding. Hij probeert in zijn ogen te wrijven, maar zijn neus zit hierbij in de weg, alsof deze uitgegroeid is tot een immens, knolvormig ding.
Met piepende uithalen begint hij te huilen. Met zo’n gezicht kan hij zich straks niet vertonen. Gezicht is trouwens niet meer het goede woord. Dit is zijn gezicht niet, dit is een primitief masker, iets wat vannacht over zijn hoofd is getrokken. Zijn lippen voelen erg opgezwollen en uitgedroogd. Hij gaat rechtop in bed zitten. Zijn hoofd knakt achterover, met beide handen trekt hij het warme gevaarte weer rechtop. Het lijkt een boze droom, toch is hij klaarwakker. Daglicht kiert zwakjes door de gordijnen. Trillend zoekt hij naar de alarmknop en drukt erop.
De nachtzuster opent de deur van zijn kamer en buigt zich over hem. “Mijnheer Pinas, vertel het eens.” Ze drukt het nachtlampje aan. Het weerspiegelt in haar bril.
“Mijn hoofd, er is iets raars met mijn hoofd,” stamelt hij.
Ze kijkt hem onderzoekend aan. “Wat bedoelt u, meneer Pinas? Heeft u ergens pijn?”
Ziet ze het nou niet? “Het is helemaal opgezwollen!” huilt hij en legt beide handen met moeite bovenop zijn reusachtige schedel.
Ze legt een hand op zijn schouder. “Misschien moet u weer even gaan slapen. U vergist zich. Net als die vorige keer, weet u nog?”
Natuurlijk weet hij dat nog. Begin december was zijn lichaam in een sneeuwpop veranderd. Zijn huid was wit en ijskoud geweest en smolt bij elke aanraking. Hij kon zich niet meer verroeren, waardoor ze hem in een rolstoel naar de zaal moesten brengen. Alleen mevrouw Buddingh – hij mag Paula zeggen, sinds hij haar vertelde dat ze op zijn moeder lijkt – zag wat hij bedoelde, de andere patiënten luisterden nauwelijks. Sommige vrouwen hadden zich gewoon weer gebogen over hun poppen die ze elke dag in hun armen wiegen. Mevrouw Ten Cate was toen de afdelingspsychiater. Ze had hem uitgelegd dat hij een overreactie op zwarte Piet had gehad. Zwarte Piet was een archetype waar hij niet mee overweg kon, zei ze. Een overreactie, terwijl hij niks gedaan had! Paula had zachtjes over zijn handen gestreken tot ze ontdooiden. Daarna trok hij zich terug in zijn kamer. Binnen een dag was zijn sneeuwwitte lichaam vanzelf gesmolten, waarna zijn eigen huid weer was verschenen.
De nachtzuster verdwijnt weer. Meneer Pinas zou wel een glas water lusten. En hoe moet hij straks eten? Zijn keel zit dicht, slikken is lastig en zijn enorme lippen lijken op de rubberen zwembandjes die hij als jochie in de rivier gebruikte bij het zwemmen. Voorzichtig laat hij het hoofd weer op het kussen zakken en sluit zijn ogen. Tante Anjali klopt aan en stapt zijn hoofd binnen. Ze wil hem nog steeds haar voodooverhalen vertellen, alsof hij weer klein is. Over de goede God Bondye en zijn godenkinderen, die hun geesten in sommige mensenlichamen laten wonen. Als tante Anjali in trance ging, gaf ze hun boodschappen door. De meeste van haar verhalen vond hij vroeger prachtig. Er was een godin voor de zee, een god tegen ziektes en een godin die voor kinderen zorgde. Hoe heetten ze ook alweer? Langzaam komt meneer Pinas weer tot rust, zijn ademhaling vertraagt. De fetisj die tante Anjali hem ooit gaf zweeft in zijn gedachten. De fetisj, een klein, donkerbruin poppetje met lang haar, dat zijn vader symboliseerde. Zijn vader, die op een dag van de rotsen naar beneden gesprongen was.
Meneer Pinas voelt nu een warme wind in zijn hoofd waaien. Het oerwoud ruist. Tante Anjali vertelt weer de sprookjes uit zijn jeugd. Vreemde wezens uit het oerwoud komen voorbij. Het vertrouwde oerwoud, waar hij zich verstopte in een hoge boom om de wereld te bespieden. Opeens verschijnt de Kussenman, het wezen waar hij vroeger het bangst voor was. De Kussenman bezocht depressieve mensen en reisde samen met hen terug naar hun kinderjaren om ze daar over te halen uit het leven te stappen. Tante Anjali had uitgelegd dat de Kussenman kinderen het lijden in hun verdere leven wilde besparen, maar hij had alleen maar angst gevoeld en gehuild. De Kussenman lijkt nu vriendelijk. Hij zegt dat de nieuwe psychiater een man is die goede geesten in zijn lichaam herbergt. Een man om mee te praten.
Als meneer Pinas gewekt wordt, is het al negen uur. Bij het ontbijt kan hij zijn kaken slecht bewegen, alsof zijn hoofd klem zit in het masker, maar toch slikt hij zijn boterhammen en banaan makkelijk weg. Iedereen in de zaal doet net alsof er niets bijzonders aan hem te zien is. Om elf uur wordt hij, ondanks zijn toestand, toch naar de nieuwe psychiater gebracht,. Het is een bleke, magere man met kort grijs haar. Hij stelt zich voor als meneer Morriën. “Hoe voelt u zich, meneer Pinas?” vraagt hij, zijn ogen toegeknepen, terwijl hij zijn bril met een zakdoek poetst.
De man moet hele slechte ogen hebben, anders zou hij toch meteen zien wat er mis is? Zijn rare hoofd is nu waarschijnlijk alleen nog maar een grote donkere vlek voor de kippige dokter. Deze zet zijn bril op en kijkt hem nu aan met lichtblauwe, waterige oogjes achter vervormend glas.
“Mijn hoofd,” zegt meneer Pinas simpelweg.
De dokter snuft en vraagt wat er mee is. Nu begint meneer Pinas te trillen en voelt hij tranen opkomen. Waarom doet iedereen zo? Hij had verwacht dat de nieuwe psychiater hem wel zou begrijpen. Maar deze negeert zijn probleem en begint te praten over zijn medicatie, turend naar de computer. Hij praat over lithium en over waanbeelden, maar meneer Pinas wil niet meer luisteren. Geluid lijkt trouwens steeds moeilijker door te dringen in zijn grote hoofd, de stem van de dokter klinkt omzwachteld. Het masker kapselt zijn echte hoofd in als een cocon. Zijn gedachten dwalen af, tot het langzaam tot hem doordringt dat de dokter hem met klem iets vraagt.
“Wat deed uw vader voor werk?”
“Mijn vader? Hij was de belangrijkste man. Het dorpshoofd,” zegt meneer Pinas met bevende stem.
“Was u trots op hem?”
Meneer Pinas valt stil. Hij denkt aan zijn moeder, hoe ze hem elke avond troostend zijn hoofd op haar schoot aaide, terwijl ze over papa vertelde. Zij was trots op papa geweest, op hoe hij naar de mensen luisterde en weduwen hielp.
Hij knikt met moeite, het hoofd is zo zwaar. “Ja, ik ben trots. Hij was het dorpshoofd.”
De dokter knikt, het antwoord lijkt hem tevreden te stellen. Even later mag hij weer naar de zaal. Paula zit op de gele bank, met Edith naast haar. Edith die altijd kwaad kijkt, alsof het zijn schuld is dat ze hier vast zit. Er zijn geen verzorgsters in de zaal. Hij kijkt Paula aan, die uitnodigend op haar schoot tikt. Hij zakt door zijn knieën voor haar en legt zijn hoofd op haar schoot. Zo drukt het enorme gewicht van zijn hoofd niet meer op zijn nek. Ontspannen sluit hij zijn ogen.
“Lieve Basja, gaat het goed met je?” zegt ze, zijn huid strelend. “Net ebbenhout, zo mooi,” fluistert ze.
Met een tevreden zucht geeft meneer Pinas zich over. “Mama, de kussenman is weer weg,” mompelt hij, voor zijn gedachten in zijn dromen wegvloeien.