‘Een goed schilderij is géén verf’

Recensie Hans den Hartog Jager – Verf, Hedendaagse Nederlandse schilders over hun werk, Atheneum-Polak & Van Gennep, € 24,95,  204 blz.,  ISBN 902533359

 ‘Een goed schilderij is géén verf’

 

In Verflaat Hans den Hartog veertien succesvolle Nederlandse kunstenaars vertellen over de praktijk van het schilderen.

 

“Als een schilderij goed gelukt is, noem ik het ‘leip’. Dat is iets waar ik mijn vinger niet achter kan krijgen, dan ben ik boven mezelf uitgestegen.” Marc Mulders weet zelf ook niet hoe het komt dat een doek geslaagd is. Waarom die streep daar in die kleur, wanneer slaat de magie toe – kunstenaars snappen het vaak zelf niet. Vooral bij de oudere generatie onder de geïnterviewden wordt niet duidelijk wat de artistieke drijfveren zijn bij het schilderen. Co Westerik (1921): “Je kunt niet van mij verwachten dat ik mijn eigen psychiater speel.” Een geslaagd doek, meent Reinier Lucassen (1939), begrijp je pas als je het beeld ziet. “Je kunt het niet uitleggen met taal.”

Kunstcriticus en schrijver Den Hartog Jager wil dat liefst wel in zijn boek Verf. Hij wil de praktische kant gebruiken om de ideeënwereld van een schilder te vangen. Niet het concept maar de praktijk, is zijn motto. Hij bezocht de twaalf mannen en twee vrouwen in hun atelier. Ze zijn tussen de 35 en 84 jaar oud, zodat het hele spectrum van voor tot na het conceptualisme aan het woord komt.

Bij de gesprekken komt ambachtelijke informatie los. Zo probeert de auteur bij Rob Birza en Robert Zandvliet het recept van hun eitempera los te peuteren (‘Wat voor eieren?’ Birza: ‘Gewoon, scharreleieren”). Maar hij wil vooral meer weten over het proces. Wat gebeurt er tussen de eerste streek op het witte doek tot het schilderij af is? Waarom die keuzes? In zijn inleiding zegt Den Hartog Jager: “Nadat de schilderkunst doodverklaard was, kwamen er jonge schilders die weer meetellen. Ze weten hoe ze zich verhouden tot de werkelijkheid en tot de verf. De schilderkunst moet deze merites uitdragen, want ze moet zich beter wapenen tegen het conceptualisme en de fotografie.”

Met deze missie schreef hij Verfin de vorm van vraag- en antwoordinterviews. ‘Zodat er niet getheoretiseerd wordt over het hoofd van de schilder heen’. De aardse vragen hebben inderdaad prikkelend interviews opgeleverd. Marlene Dumas ervaart dat met elke streep die ze zet het aantal mogelijkheden radicaal vermindert. En ze weet precies waarom Alfa, het portret van een dode vrouw, zo mooi is. “Omdat de nek als een dun wit lijntje het doek uitloopt. En dat lijntje zit ook in het haar. Daarmee wordt de leegte benadrukt.” Rob van Koningsbruggen wil de verf liefst wegverven. “Ik vind een schilderij pas goed als ik de verf niet meer zie. Een goed schilderij is géén verf.”

Toch komen de gesprekken vaak uit bij het idee achter het werk. De beweegredenen om iets te maken blijven het hoofdonderwerp. Alleen Lucassen en Armando hebben daar weinig over te melden. Lucassen: “Context is flauwekul. Alleen maar een handvat voor mensen die niet kunnen kijken.”

De gesprekken leveren een mooie dwarsdoorsnede van een halve eeuw schilderen op. Met meningen over subsidieregelingen, acryl als materiaal, de herleving van de figuratie en het wel of niet aansluiten bij de traditie. Eigenlijk zijn de interviews interessanter als portretten. Het commentaar dat de schilders op elkaar leveren en de grote verschillen in hun aanpak schetsen een duidelijk beeld. Met het idee achter het werk dat telkens opduikt krijg je meer begrip voor hun werk. De praktijk en de ideeënwereld blijken moeilijker te scheiden dan de auteur dacht.

Hoe verder je in het boek vordert, hoe leuker de gesprekken worden. Kan de jongste generatie beter verwoorden wat zich in hun hoofd afspeelt? Het lijkt wel of alle lijnen bijeenkomen in het laatste gesprek, met Robert Zandvliet. Hij praat helder over het verschil tussen abstractie en figuratie, en tussen imitatie en kunst scheppen. Als een onderwerpreeks een ‘kunstje’ wordt stopt hij meteen, aldus Zandvliet. En over de situatie in de moderne kunst: “In de hedendaagse kunst is beeld het domein van critici geworden. Die willen het beeld omzetten in taal. De verf is nu het terrein van de restaurator en de schilder.”

Met Verf wilde criticus Den Hartog Jager de verf omzetten in taal. Maar de ontstane portretten zijn de eigenlijke verdienste van het boek. Als de auteur wat minder volgzaam was geweest bij de oudere schilders was het een prachtboek geworden. En met wat meer afbeeldingen (en dan alles in kleur) zou het volmaakt zijn geweest. Want dat effect heeft Verfwel: je wordt heel nieuwsgierig naar het werk van de geïnterviewden.