Een gevaarlijke bondgenoot

Op de kop af vierentwintig jaar geleden was onze laatste ontmoeting. En na al die jaren stond zijn gezicht me nog kraakhelder voor de geest. De groene ogen, het kuiltje in zijn kin. Ik hoorde zijn stem weer, hoewel hij me slechts een korte e-mail stuurde. Hij vroeg of hij me kon zien. Geen uitleg, geen vraag wat ik met mijn leven gedaan had. Typisch Josh. Hij woonde in Zuid-Spanje. Wanneer ik precies kwam, was zijn wedervraag toen ik per mail vroeg waarom we elkaar na al die jaren gingen ontmoeten. Want dat ik zou gaan stond buiten kijf. Ik deed wat hij vroeg. Dat was altijd zo geweest.

Juist om die reden gingen we na elf jaar samenzijn uit elkaar, ben ik later gaan denken. Ik volgde hem als een schaduw, ongeacht wat voor rare streken de jonge kunstenaar die hij toen was uithaalde. En die routine van volgzaamheid, in al die jaren opgebouwd, zal hem opgebroken hebben. Voor vriendschap is de tijd een bondgenoot, voor de liefde een gevaar. Dat waren zijn laatste woorden voor hij zich omkeerde en mijn leven uitliep. Ik heb nog uren op dat bankje in het Vondelpark gezeten. Ons bankje, waar we elkaar voor het eerst kusten en waarop ik na het afscheid zijn steeds kleiner wordend silhouet nakeek.

Josh had een routebeschrijving bij de e-mail gevoegd. Hij woonde ongeveer tien kilometer van het plaatsje Tabernas. Midden in Europa’s enige woestijn, waar spaghettiwesterns als The Good, the Bad and the Ugly zijn opgenomen, ontdekte ik. De vlakte lag bijna 2300 kilometer van mijn huis in Amsterdam. Naarmate de datum naderde werd mijn verlangen om hem terug te zien steeds sterker. Ik werd onrustig, mijn werk stagneerde. Ik besloot met de auto te gaan om de reis langzaam te ondergaan. Me-time.

‘Ik ga wat research doen,’ verklaarde ik aan Diederik.

‘Tuurlijk, je gaat in het voorjaar naar Spanje om te werken,’ zei hij spottend.

Het gaf niet. Meestal had hij me niet eens gemist als ik een paar dagen weg was.

De autorit zelf kostte twee volle dagen. Zondagochtend om vijf uur vertrok ik. Het bed naast me was nog leeg. Met iets van opwinding liet ik het druilerige aprilweer achter me en beluisterde de eerste van de literaire podcasts die ik had klaargezet. Het decor buiten verschoot langzaam van kleur; van de grijze Randstad en de wegenbrij rond Antwerpen gleed ik door de groene Franse heuvels naar de bossen rond Cahors in het zuiden. Ik sliep als een blok in de eenvoudige hotelkamer die ik geboekt had. Met twee croissants en een beker koffie liet ik de volgende ochtend vroeg de spaarzaam begroeide bergen achter me en reed de woestijnachtige binnenlanden van Spanje door, tot ik de geelbruine omgeving in het zonnige Andalusië bereikte. Ik sprak bijna met niemand. Niet met de bedienden van benzinepompen, heel kort met de eigenaar van het Franse hotelletje. De vraag waarom ik Josh moest bezoeken knaagde de hele reis aan me. Hij had vast iets van me nodig. Was een of andere clausule in het scheidingscontract de aanleiding? Of ging hij me nog één keer gebruiken voor zijn kunstwerken –  me belachelijk maken zoals hij lang geleden in zijn videokunst deed? In wat voor avontuur stortte ik me eigenlijk?

De routebeschrijving klopte niet helemaal. Na vruchteloos rondrijden in Tabernas vroeg ik twee oude vrouwtjes die in de schaduw van een boompje bij een fontein zaten om hulp. Twee in het zwart geklede, verweerde vriendinnen die waarschijnlijk hun laatste levensdagen versleten met het bespreken van voorbijgangers. Met een argwanende blik op het Nederlandse kenteken van mijn auto wees eentje met haar stok naar de straat waar ik net vandaan kwam.

     ‘Omkeren. Na de sportvelden rechtsaf. Zandweg volgen. Een groot huis waar uw gekke vriend woont.’ Amigo loco. Gelukkig verstond ik een beetje Spaans.

     Het stoffige landschap was bezaaid met verwaaide vetplanten en lage struikjes. Rechts van me, parallel aan het pad, lag een kale bergketen met regelmatige verticale plooien, alsof hij door een reusachtig, afhangend tafellaken was omhuld. De avondzon die links van me achter verder gelegen bergen wegzakte, kleurde de toppen van de rechterbergen zacht rood. Na twintig minuten hobbelen liep de zandweg dood. Ik remde af in een wolk van stof. Zo’n honderd meter verder stond een uitgestrekte witte bungalow. Drie bomen strekten hun takken beschermend over het rommelige pannendak. In de schaduw van de veranda die zich over de hele voorkant uitstrekte zat een figuur die zijn hand omhoogstak. Ik was gearriveerd. Stram van het urenlang zitten schuifelde ik met mijn tassen de kale helling op.

In al die jaren was Josh niet eens veel veranderd. Het blonde haar was nu zilvergrijs, maar schoot nog steeds alle kanten op. Zijn tanden stonden rechter en leken witter, misschien door zijn gebruinde gelaat. Zijn lijf kwam erg tanig over, misschien deed hij nog steeds aan hardlopen. Zijn zelfverzekerde blik was een tikje arrogant en de groene ogen fonkelden even fel als toen. Een sexy man kortom, geschikt voor advertenties voor decadente auto’s of avontuurlijke kleding.

‘Daar ben je dan. Ga zitten,’ zei hij met een brede glimlach en wees op de stoel naast hem. Tussen de stoelen stonden op een geïmproviseerd tafeltje, eigenlijk een stuk boomstam, een fles wijn en twee glazen. ‘Je ziet er goed uit.’ Hij schonk in en we keken elkaar zwijgend aan.

Peinzend zei hij: ‘Je ben nog steeds gek op me, hè?’ Het was geen vraag maar een constatering.

Ik wendde mijn blik af en staarde naar de rood kleurende bergtoppen. ‘Dat is best verbazingwekkend, hè?’

‘Nee hoor. Daarom heb ik je gevraagd hier te komen.’

‘Hoe kon je dat zo zeker weten? Ik had ook nee kunnen zeggen, of geen tijd hebben,’ mompelde ik.

‘Ik weet zulke dingen.’

We waren weer terug bij af. Die irritante zelfverzekerdheid. Ik besloot het te negeren en glimlachte. ‘Oké. Fijn om je te zien. Waarom heb je me uitgenodigd?’

Josh maakte een proostgebaar en nam een grote slok. ‘Ik begrijp dat je nu een succesvol schrijver bent. Wat mooi dat je droom uitgekomen is,’ stuurde hij het gesprek de andere kant op.

Ik knikte. ‘Ja, vanaf mijn derde boek worden ze goed verkocht.’

‘Ik heb ze alle zes gelezen.’

‘En?’ vroeg ik, toch wat nerveus.

Hij keek even geamuseerd. ‘Een goede stijl. Spannend. En die hoofdpersoon komt me bekend voor. Ik zie hem regelmatig in de spiegel.’

‘Dat kan ik niet ontkennen. Vind je dat vervelend?’

Hij grinnikte. ‘Nee, waarom? Het zijn bijna altijd sterke, interessante mannen. Daar herken ik mezelf wel in.’

Ik zocht naar een gevat of cynisch antwoord, maar ik was te moe om de juiste woorden te vinden. Terwijl hij onze glazen weer bijschonk vroeg ik naar de badkamer. ‘Ik wil me even opfrissen. Het is een lange rit geweest.’

Hij verontschuldigde zich en liep langzaam voor me door een donkere, koele gang naar de slaapkamer die hij blijkbaar voor mij in orde had gemaakt. Met een smetteloze badkamer, stelde ik verrast vast.

‘Vertel nu eens wat over jouw leven,’ vroeg ik zo opgewekt mogelijk toen ik de veranda weer betrad. Josh had intussen een schaaltje met brood en olijven neergezet. ‘Wat ben je gaan doen na Amsterdam? Ik kan me niet voorstellen dat je al die tijd hier gewoond hebt.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Dit is een door God en iedereen verlaten plek. Je moet goed tegen eenzaamheid kunnen.’

‘Je ontwijkt mijn vraag.’

Hij ging door. ‘Maar die stilte en die puurheid, deze plek heeft een bijzondere schoonheid.’

Ik zuchtte. ‘Eerlijk gezegd vind ik dit niets voor jou, Josh. Ik heb me steeds een snel en intensief leven voorgesteld als ik aan jou dacht, in New York of Berlijn of zo.’

‘Dat beeld klopt aardig. Eens was dat ook zo,’ zei hij, mij opeens met een intense blik aankijkend.

‘Maar…?’

‘Luister, we komen daar nog op. Maar het was inderdaad een turbulent leven.’ Hij leunde achterover en staarde naar een verte in de blauwrode schemering. Zijn adamsappel stak scherp af in zijn profiel en hij rilde. ‘Het koelt nu snel af. We gaan nu eerst naar binnen, dan steek ik de haard aan.’

Hij stond op en pas nu viel me op hoe ruim zijn shirt over zijn magere schouders hing. Met wat extra houtblokken stak hij geroutineerd de grote, primitieve haard aan. Zodra we met onze voetzolen naar het vuur gericht in de oude, met behaaglijke dekens beklede fauteuils zaten, zette hij het gesprek voort.

‘Ik heb eerst in San Francisco gewoond. Ben nooit getrouwd, maar er waren wel vrouwen in mijn leven. De eerste was rijk en woonde in Silicon Valley. Heb de hele scene meegemaakt: jetset, reizen, exposities. Toen werd ik dat materialisme zat en vertrok ik naar India. Daar ontmoette ik een Chinese dame die me veel over spiritualiteit en natuurgeneeswijzen leerde. Maar die relatie werd een mislukking, de overgang was te groot. We waren net verhuisd naar Shanghai toen het uitging, hoewel we vrienden bleven. Ik heb daar toen opdrachten aangenomen, een tijd samengewerkt met belangrijke kunstenaars. Weer een andere wereld. Maar voor ik definitief kon kiezen, werd er voor me besloten.’

‘Wat bedoel je daarmee?’

‘Eerst wil ik meer van jou weten. Ben je getrouwd?’

Ik haalde diep adem en ratelde: ‘Na jouw vertrek ben ik gaan studeren in Londen – scenarioschrijven – en later met een studiegenoot getrouwd, maar na vijf jaar is dat misgelopen en toen ben ik teruggekeerd naar Amsterdam, waar ik een econometrist ontmoette die op de Zuidas werkt en met wie ik nu getrouwd ben, al is er van een echte relatie geen sprake meer. We leven min of meer langs elkaar heen. Soms mag ik, de bekende schrijfster, mee naar zijn zakelijke borrels, als een soort trofee.’

‘Een bankman,’ zei hij smalend. ‘Het grote geld.’

Ik antwoordde niet.

‘Ben je gelukkig?’ vroeg hij, een beetje treurig.

Ik aarzelde. ‘Mmm.. ik ben tevreden.’

‘Jessica, we zijn vrienden, toch?’

‘Ja?’

Er volgde een bijna vloeibare stilte. Waar wilde hij naar toe? Ik snakte naar wat eten en naar dat opgemaakte bed.

‘Goed, we zijn nu wel toe aan jouw vraag waarom ik je mailde.’ Hij wilde zijn glas pakken, maar liet zich met een van pijn vertrokken gezicht weer tegen de leuning terugvallen.

‘Wat is er, Josh?’ vroeg ik geschrokken.

‘Het is allemaal zo verdomd moeilijk… maar toch wil ik het zo.’ Voor het eerst in mijn leven zag ik tranen in zijn ogen. Ik wilde hem aanraken, maar hij hief afwerend zijn arm op.

‘Luister! Ik zei zojuist dat een toekomst er niet meer in zat voor mij. Vorig jaar werd ik namelijk ziek. Ik zocht hulp van mijn Chinese vriendin en zij wist me te overtuigen dat ik veel gezonder moest leven. Ze bezorgde me geneeskrachtige kruiden, samen met mijn psychedelische paddo’s was het goed uit te houden. Tot een bevriend arts me naar het ziekenhuis stuurde. Het was compleet mis, de prognose was nog een half jaar. Toen heb ik dit huis gekocht, ver van iedereen, in deze onherbergzame streek, dit fascinerende landschap. Ik eh… ik wilde in eenzaamheid sterven, zoals… zoals dieren doen.’

Het spreken viel hem ineens zwaar. Geschokt wachtte ik.

‘De afgelopen weken gingen mijn krachten hard achteruit. Via mijn Chinese vriendin heb ik toen pillen gekregen die binnen een paar uur dodelijk zijn…’ Hij zuchtte en hield zijn ogen even gesloten. ‘Het is een dood die natuurlijk zal lijken. Ik heb…’

‘Oh mijn god, Josh! Is er geen behandeling mogelijk? Ik kan toch…’

‘Nee!’ zei hij onverwacht krachtig. ‘Mijn besluit staat vast.’

‘En wanneer moet dat dan gebeuren?’

‘Vanavond.’

Ik slaakte een gil. ‘Nee!’

‘Ja. Nu heb je je antwoord. Ik wil jou naast mijn bed hebben. Je bent de enige die om me geeft.’

Hij pakte trillend een boek van een stapel op het tafeltje naast hem. Het was mijn meest recente roman. ‘Dit boek is behoorlijk autobiografisch, toch?’

Ik knikte.

Hij sloeg het open bij een vouw en zei: ‘Hier schrijf je dat de tijd voor liefde een gevaar is en voor vriendschap een bondgenoot. Mooi gezegd. En hoe jij in dit boek de liefde en de gevolgen daarvan omschrijft… dat bracht me op het idee om jou te vragen. Je hoeft verder niets te doen. Ik heb alles al geregeld, tot en met de ceremonie bij mijn begrafenis.’

  Stil staarden we voor ons uit. De wind liet de bomen bij het huis ritselen en ergens klapperde een deur of een luik in het huis. Ik kon niet meer nadenken, zo vol was mijn hoofd van tegenstrijdige gedachten.

‘Het is zover. We gaan naar mijn bed.’ Zijn zachte stem kwam van ver.

Verward liep ik achter hem aan. Hij strekte zich moeizaam uit op zijn brede bed in alweer een kraakheldere, opgeruimde slaapkamer en wees naar een doosje op het nachtkastje. ‘Zodra jij me appte dat je in Tabernas was, heb ik twee ervan ingenomen. Dat is genoeg, mijn lichaamsgewicht is nogal afgenomen.’

Mijn god… Ik greep zijn hand. Ik kon mijn ogen niet van zijn verwrongen en toch vertrouwde gezicht afhouden. ‘Wat zullen ze zeggen als ik dit moet gaan melden, Josh? Ik wil niet…’

‘Ik heb alles geregeld,’ fluisterde hij. Zijn ademhaling haperde. ‘Je bent een goede vriendin. Bedankt,’ bracht hij uit.

Het waren zijn laatste woorden.

De volgende ochtend werd ik in de verandastoel wakker van het geluid van remmende auto’s. Hoelang ik naast zijn bed ben blijven zitten wist ik niet meer. Wel herinnerde ik me dat ik vannacht naar buiten ben gegaan en het schijnsel van de volle maan op het woestijnachtige landschap heb bewonderd.

De lijkschouwer en de begrafenisondernemer plus de zakenwaarnemer van Josh lieten me een en ander ondertekenen en ik zette koffie voor hen. Er verschenen drie langharige Spanjaarden in een Jeep, die zich zwijgend bij het sombere gezelschap voegden. Iedereen behandelde mij respectvol en niemand vroeg me iets.

Josh lag opgebaard in een witte kist die beschilderd was met Keith Haringachtige afbeeldingen, waarschijnlijk door hemzelf gemaakt. Midden op de dag, de zonnestralen vielen genadeloos op ons neer, droegen de zes mannen hem met kleine pasjes naar zijn laatste rustplaats, een gegraven gat dat al klaar lag achter zijn huis. De drie langharige mannen bleken bevriende kunstenaars uit Tabernas. De langste van hen, Rafael, zong een ontroerend lied bij de grafkuil. De tranen stonden in zijn donkere, intense ogen, maar zijn stem haperde niet. Samen met de andere mannen sloot hij af met een gebed. Na de ceremonie vouwde hij zijn grote handen om de mijne en knikte me medelevend toe. Ik wist niets te zeggen. Pas toen iedereen weg was en ik bij het weer dicht geschepte graf knielde, kwamen de emoties los. Ik huilde voluit; mijn kreten echoden in het lege woestijnlandschap.

Vijf maanden later. Naast me zit Rafael, met wie ik bevriend ben geraakt en die me af en toe bezoekt. Op het tafeltje staat nu een karaf water met twee glazen, maar het uitzicht op de langzaam rood kleurende bergen is hetzelfde. We praten niet veel, het voelt gewoon goed om hier samen te zitten. Hij straalt rust uit.

Langzaam ben ik gaan wennen aan het huis. Het was niet de eenzaamheid die me stoorde, het was de herinnering aan het afscheid van Josh. De inrichting van het huis heb ik precies hetzelfde gelaten. Zijn atelier, een grote, lichte ruimte met uitzicht op de bergen, is nu mijn schrijfkamer.

‘Heb je er geen spijt van dat je hier bent gaan wonen?’ vraagt Rafael. Hij heeft dit al een paar keer eerder gevraagd.

‘Nee, nog steeds niet,’ is mijn vaste antwoord. ‘Ik werk hier in alle rust aan mijn nieuwe boek. En vreemd genoeg mis ik Amsterdam niet.’

Hij glimlacht. ‘En is je man het hier nog steeds mee eens?’

‘Nee, die wil de situatie niet accepteren. Hij vindt dat ik terug moet komen. Maar ik mis hem niet. Dat huis kwam op het juiste moment.’

Rafael knikt. Hij heeft me geholpen toen ik hier introk. Twee weken na de dood van Josh kwam er bericht van de notaris dat ik het huis geërfd had. Dat had ik totaal niet verwacht. Hij had zijn testament veranderd toen ik per e-mail toezegde dat ik zou komen. Maar nu ben ik er verschrikkelijk blij mee. Ik vertel Rafael niet dat Diederik morgen komt.

Zijn verwijten raken me toch nog, hoe voorspelbaar ze ook zijn. Ik had vast al jaren een affaire met Josh, ik was ondankbaar voor alle luxe die hij me bood en ik dacht toch zeker niet dat het me hier in mijn eentje zou lukken, hulpeloze en onpraktische schrijfster die ik was?

Als ik Diederik vertel dat ik me hier helemaal thuis voel en in Spanje wil blijven, reageert hij ook volkomen voorspelbaar: hij zegt diep beledigd en verbijsterd te zijn en gaat meteen in de aanval: ‘Ik bel nog voor ik hier vertrek mijn advocaat. Onze huwelijkse voorwaarden heb ik zo geregeld dat jij straks met lege handen staat. Dat soort zaken gaan jou altijd boven de pet. Hoe dan ook: je zult hier spijt van krijgen. Kun je hier als poetsvrouw werkhuizen gaan zoeken om in je levensonderhoud te voorzien.’ Het zweet parelt op zijn bleke gezicht.

Ik kijk hem zo vriendelijk mogelijk aan. ‘Oké. Hoe laat gaat je vliegtuig? Dan maak ik nog wat te eten. Onze laatste maaltijd samen.’

Hij krijgt een verwarde blik, alsof hij me niet goed hoort en begint zwaar te zuchten. De pillen beginnen te werken. Ik laat hem in de verandastoel achter en wijd me aan de risotto met vis en groenten die ik van plan ben vanavond te eten.

Na vijf kwartier uur is het zover. Ik sleep hem naar het graf dat ik weer open gegraven heb. Met een doffe klap valt hij voorover, het fijne zand stuift op zijn donkere maatpak. Hier en daar is een stukje witte kist te zien. Ik schep de grond er weer op. Het is duidelijk, ik ben gewoon te lang bij hem gebleven. Voor vriendschap is de tijd een bondgenoot, voor de liefde een gevaar.

      

Dit verhaal is geïnspireerd door het verhaal ‘Een vorm van waanzin’ van Hans Kamp.    

        ————–