Binnenbanden

Ik zit met Henry G. in een erg duur Chinees restaurant. Ni Hao heet deze eettempel.

Natuurlijk weet ik dat zijn achternaam Gerschtanowitz is, maar ik heb de gewoonte van ons kantoor overgenomen om G. te zeggen. Niet alleen omdat het een onmogelijke naam is, ook de associatie met een misdadiger – Jos B.! Volkert van der G.! – is onderdeel van de grap. We zien elkaar nu voor de derde keer; maar die andere keren waren op kantoor. Het is voor het eerst dat ik met een klant ga eten en de zaak mag afhandelen.

We nemen de buitenlandse plannen van zijn kantoor aan de Zuidas nog een keer door en ik overhandig hem het rapport van mijn vennoot Robert over de juiste internationale belastingroutes. Hij stopt het zonder in te kijken in zijn aktentas.

Het meest delicate onderwerp, de afwikkeling van zijn scheiding, wil hij uitstellen. ‘Eerst eten, kerel. De specialiteit hier is fei sjang. Extreem lekker. Zal ik bestellen?’

Met een minzaam glimlachje op zijn zonnebankbruine gezicht kijkt hij me vragend aan. Heeft hij nou zijn wenkbrauwen geëpileerd? Ik hum instemmend, blij dat ik het Chinese menuboek niet hoef door te werken. Gebakken rijst? Geen allergieën? Ga je gang, knik ik. Hij regelt het en wenkt de sommelier voor een specifieke fles Chinese wijn. ‘Een bijzonder druifje. Ik trakteer.’

De Chinese serveerster komt met een grote, bijna zwarte fles met een gouden kurkomhulsel. Ze ziet er verdorie uit als een Zuid-Duitse dirndl. Haar boezem ligt zeer onchinees in de uitverkoop. Ze ontkurkt de fles, terwijl Henry G. giechelt. Wat heeft hij? Iets met deze dame misschien? De wijn spuit eruit, maar ze weet het meeste handig op te vangen met mijn glas.

‘Proost, kerel! We gaan er een paar wegtikken.’ Zijn tanden blikkeren in het schemerlicht van de dure lampen in protserige leren kappen.

We drinken en krijgen een voorgerecht geserveerd, iets roods met pootjes in een bedje van gele bolletjes. Ik kijk Henry G. aan. ‘Bon appetit!’ zegt hij lachend. Om de een of andere reden komt de serveerster erbij zitten. Ze glimlacht en knikt, maar zegt niets. Dapper begin ik het ding aan te snijden. Is het vlees of vis? Had ik maar gezegd dat ik niet zo van de Aziatische keuken ben, dat ik herkenbare gerechten met veel groenten lekker vind. Toch valt het mee, al komt er wel een vreemd groen goedje bij het snijden vrij, een slijmerige substantie die ik probeer te negeren.

Henry G. wuift de serveerster weg en buigt zich over de tafel naar me toe. Zijn zorgvuldig geverfde donkere haar valt naar voren. ‘Nu even wat anders. Ik heb iets voor je meegenomen.’ Hij graait onder het witte tafelkleed bij zijn voeten en zet dan een zwart koffertje op tafel, draait het naar mij toe en laat de sloten openspringen. Grijnzend tilt hij de deksel een stukje op. Ik zie allemaal stapeltjes bankbiljetten liggen, een zee van groene honderdjes. Mijn God, wat zijn dit voor maffiosopraktijken?

‘Henry, doe dat weg. Laten we even over de alimentatieregeling praten. De maandelijkse toelage die je per bank, laat dat helder zijn, naar haar overmaakt. Ik heb haar advocaat gesproken en de onroerende …’

‘Kom op, we zijn aan het eten. Bewaar die onsmakelijke verwikkelingen maar voor bij de cognac, kerel. Luister, dit geld krijg jij als je…’ Hij houdt op, omdat de dirndl-dame weer glimlachend ons tafel nadert. Het koffertje verdwijnt onder tafel en ze neemt naast hem plaats, alsof ze niets gemerkt heeft. Ze blijft glimlachend naar me knikken. Wat wil ze toch van me?

Ik kijk ongemakkelijk om me heen om haar blik te  ontwijken. Er zitten veel meer mensen in het restaurant dan ik bij binnenkomst had opgemerkt. De meesten kijken naar me. Hebben ze me gehoord? Of zagen ze het koffertje en denken ze dat ik een of andere drugscrimineel ben, die zijn aandeel in baar geld komt innen? Verward richt ik mijn blik weer op ons tafeltje. Henry G. zit gulzig van de bubbelwijn te genieten, de serveerster is weer verdwenen.

‘En nu gaan we echt eten.’ Henry G. zegt het bijna dreigend, al kijkt hij er blij bij. Drie serveersters zetten diverse bordjes neer met ondefinieerbare gerechtjes. Het klapstuk is een enorme schaal met een berg groenten en een soort slangen in een rode saus. De slangen doen me denken aan de binnenbanden van mijn racefiets. De serveerster zet het met veel aandacht zo neer dat de schaal perfect symmetrisch en in het midden van de warmhoudplaat staat en overhandigt de opscheplepel dan plechtig aan Henry G., die in zijn handen zit te wrijven.

Hij schept zichzelf royaal op en zegt: ‘Prettige wedstrijd, kerel!’

Ik hef mijn glas en knik. De corpsbal. Is hij nou een kakker die afgegleden is of juist een omhooggevallen scharrelaar? En wat verwacht hij van mij? De jongste vennoot van de zaak… misschien was die koffer met geld bedoeld om me in één klap te ontgroenen, weet de hele zaak hoe naïef ik ben en zitten ze ondertussen weddenschappen af te sluiten over de afloop van deze ontmoeting.

Met enige tegenzin begin ik van de fei sjang op te scheppen. De gekartelde en daardoor wat gebogen slingers zijn lastig te hanteren. Dat de mysterieuze dame weer aan onze tafel zit te knikken maakt het er niet beter op. Haar boezem wordt nu bedekt door een groot servet. Eet ze mee? Is het misschien een zakenpartner van mijn vreselijke klant? Die heeft zijn bord leeg en valt met zijn eigen bestek weer op het gerecht aan. Het vreemde is dat de schaal nog steeds overvol is. Ik pak wat kroepoek en besluit dan toch maar aan de binnenbanden te beginnen. Misschien is het onderdeel van een test en zit die dame me daarom zo te observeren. Met moeite schuif ik een flink stuk naar binnen. Het glijdt zo mijn keel in naar beneden, terwijl het uiteinde mijn mond nog niet eens bereikt heeft! In paniek kijk ik naar Henry G. Die zit ineens met beide handen met bundeltjes eurobiljetten te zwaaien en te lachen.

‘Smaakt het, kerel? Weet je wat je nu eet? Varkensdarmen! Verse, gebakken varkensdarmen! Hahaha…!’

Ik spuug met alle kracht die in me is de darm kokhalzend weer uit en begin te schreeuwen: ‘Ik doe het niet! Je lost je eigen zaakjes maar op, ik wil naar huis!’

Een warme hand bedekt mijn voorhoofd. Verward kijk ik in de mooie, blauwe ogen van Alexandra, mijn Lexie, en heradem. Ze zegt: ‘Je bént thuis, lieverd. Rustig maar, het is maar een droom. Het is zondag, ga maar weer lekker liggen.’